236 | Zwart Nederland

In dit nummer van Groniek willen wij aandacht schenken aan de geschiedenis van zwarte mensen in Nederland en voormalig Nederlands koloniaal gebied.

Thema-artikelen 

Het themagedeelte van dit nummer opent met een artikel van Alex van Stipriaan. In zijn artikel bespreekt hij een belangrijk onderdeel van het Nederlandse slavernijverleden: de geschiedenis van de marrons, en marronage, in Suriname. Van Stipriaan stelt dat marronage in Suriname waarschijnlijk al snel na het begin van de slavernij op gang kwam, en hij begint zijn analyse dan ook in de zeventiende eeuw. Na het uitleggen van de verschillende vormen van marronage, beschrijft Van Stipriaan het langdurige, gewelddadige conflict tussen het koloniale bestuur en de marronclans die gevormd werden door ontsnapte tot slaafgemaakten.

In het tweede thema-artikel, geschreven door Rose Mary Allen, staat oraliteit en orale cultuur centraal. Als men de perspectieven van onderdrukte groepen op gebeurtenissen in het verleden wil horen, stelt Allen, moet men openstaan voor orale geschiedenis. Met het Nederlands Caribisch gebied, Curaçao om precies te zijn, als casestudy laat dit artikel zien hoeveel kennis over het slavernijverleden, koloniale onderdrukking, en de doorwerking hiervan opgeslagen zit in de orale cultuur van de bevolking, bijvoorbeeld in de vorm van familieverhalen of liederen. Om een representative en betrouwbare geschiedschrijving te faciliteren, berargumenteert Allen, is het van belang dat historici orale geschiedenis leren benutten.

Het volgende artikel neemt een iets andere vorm aan. Redacteur Wick Lammers interviewde voor dit stuk Peggy Wijntuin, die werkzaam is als adviseur betreffende het Nederlands koloniaal- en slavernijverleden. Wijntuin was initiatiefnemer van het Slavernijmonument Rotterdam en was ten tijde van het interview advisieur bij de gemeente Groningen omtrent het geplande Slavernijmonument Groningen. In dit interview deelt Wijntuin haar mening over de herinnering van het slavernijverleden in Nederland en de rol die monumenten hierin spelen. Hoe leidt je een dergelijk project in de juiste banen? En wat vindt zij van de verschillende vormen van vandalisme waarmee veel monumenten te maken krijgen? Ook bespreekt zij het belang van het verwerken van het slavernijverleden in het onderwijs, en dat dit nu nog niet genoeg gebeurt. 

Het laatste thema-artikel is geschreven door Groniek-redacteur Nina Venema. De focus van haar artikel is het tijdschrift Umoja. Het tijdschrift werd opgericht door de Stichting Zwarte Vrouwen en Racisme Arnhem in 1985 en besteedde aandacht aan zaken omtrent racisme en seksime. In dit artikel stelt Venema de vraag of het concept intersectionaliteit (‘intersectionality’), geintroduceerd door Kimberlé Crenshaw in 1989, toegepast kan worden op de werkwijze van het tijdschrift. De analyse dient als een casestudy voor de algehele inspanningen van de zogenoemde ZMV, de Zwarte, Migranten- en Vluchtelingen Vrouwenbeweging, en biedt hierbij een genuanceerde kijk op de aard van hun activiteiten.

Supplement 

Het supplementsgedeelte van dit nummer van Groniek opent met de rubriek Hoog van de Toren waarin Isa Hamelink beargumenteert dat vrouwengeschiedenis een centralere plek verdient in de opleiding Geschiedenis. In de tweede rubriek, Levend Verleden, bespreekt Truus de Witte de slachtoffers van de April-meistakingen, van 1943. Van de ruim honderd gearresteerden is meer dan de helft nog steeds vermist en De Witte laat zien hoe het algemene publiek, maar vooral de nabestaanden, met dit feit zijn omgegaan sinds die tijd. Op dit stuk volgt een vrije rubriek, geschreven door Daan Ockels. In dit stuk analyseert Ockels de positie van vrouwen binnen de mormoonse gemeenschap in de negentiende eeuw. Hij beschrijft de negatieve stereotypen betreffende vrouwen in deze gemeenschap en laat zien dat enige nuance vereist is. Het supplementsgedeelte wordt afgesloten met twee boekrecensies, geschreven door Hanneke de Boer en Gijs Gommans.