204/205|Briefgeschiedenis

 

 

Met een themanummer over briefgeschiedenis wil Groniek aan de hand van vijf uiteenlopende onderwerpen laten zien hoe brieven in het verleden gebruikt zijn en inzicht geven in de mogelijkheden en beperkingen van de brief als historische bron.

Het themagedeelte opent met een artikel over de beroemde middeleeuwse briefwisseling tussen Abelard en Heloise door Theo Lap. Dirk van Miert geeft vervolgens een overzicht van de geschiedenis van ‘de Republiek der Letteren’. In ‘Met dank aan de vijand’ analyseert Judith Brouwer brieven uit het Rampjaar 1672. Het vierde artikel van Steven King spreekt over pauper letters: brieven van armen die ambtenaren om een gift vroegen uit achttiende- en negentiende-eeuws Engeland. Hans Krabbendam schrijft in het laatste artikel over het gebruik van immigrantenbrieven uit Amerika in de context van de Europese emigratie naar Noord-Amerika.

Het supplement opent met een ‘Hoog van de Toren’ van Jilt Jorritsma, waarin hij kritiek uit op de populariteit van ‘big data’-analyses. In de rubriek ‘Historisch Erfgoed’ probeert Wijnand Mijnhardt de maatschappelijke positie van de geesteswetenschappen voor ogen te zien, door te kijken naar de rol die de geesteswetenschappen in het verleden hebben gespeeld. Reinbert Krol stelt in de rubriek ‘Discordia’ dat historici te weinig aandacht besteden aan de teksten die ze schrijven, en pleit voor het belang van een goede openingszin. Jaap Osinga gaat in op de verwarring die kan ontstaan als er geen rekening wordt gehouden met het verschil tussen de Juliaanse en de Gregoriaanse kalender. In een tweede ‘Discordia’ houdt Kees Willemen een pleidooi voor de meertalige universiteit. Het nummer sluit af met een artikel van Elisa Goudriaan waarin zij ingaat op de manier waarop de Medici-familie haar macht legitimeerde en consolideerde.