De omgang met vernieuwing roept verchillende emoties bij ons op, zowel positief als negatief. Vernieuwingen kunnen onze verbeelding stimuleren en ons dagelijkse leven eenvoudiger maken, maar tegelijkertijd voeden zij een gevoel van onrust en vertwijfeling. Oude gewoonten worden vernietigd, onze levens veranderen: we moeten ons alsmaar aanpassen. Die verandering confronteert ons met een toekomst die onzeker, onbekend, en onvertrouwd is. Maar juist die onzekerheid van het onbekende voedt ook een verlangen. 'De afgrond in, Hemel of Hel, dat deert ons niet,' zo schreef Charles Baudelaire in zijn Les Fleurs du mal: 'Het Onbekende in, om er iets nieuws te vinden'.
De vraag die in dit nummer centraal staat en die in onze huidige maatschappij, waarin de dictatuur van het nieuwe al het oude ondergeschikt maakt, gesteld moet worden luidt: hoe verhoudt het nieuwe zich tot het oude? Dient het nieuwe zich voort te bouwen op het verleden, of is het pas echt nieuw wanneer het zich volledig los weet te maken van het voorafgaande? Met andere woorden; hoe onbekend is het nieuwe en waar hebben we het over wanneer we van 'vernieuwing' spreken?
Armand D'Angour wijst er in zijn artikel op dat het idee van een 'radicale vernieuwing' – een vernieuwing die volkomen losstaat van het oude – niet in het denken van de oude Grieken voorkwam. Wie iets nieuws wilde bedenken, moest zich het oude volledig eigen hebben gemaakt om er vervolgens mee te kunnen breken; traditie en vernieuwing gaan daarbij hand in hand. Ook Wilfred McClay laat zien dat de beide begrippen in het christendom onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Hoewel de kerk veelal de reputatie heeft dat zij vernieuwingen het liefst zoveel mogelijk dwarsboomt, betoogt McClay dat er ook op een andere manier naar kan worden gekeken: tradities passen zich aan aan veranderende omstandigheden, en brengen daarmee iets nieuws voort. Tradities kunnen ons zelfs helpen de nieuwe situaties te begrijpen en ze betekenis te geven. Dit toont Arend Elias Oostindiër in zijn artikel over dertiende-eeuws IJsland. Oude verhalen werden in nieuwe vertalingen omgevormd zodat zij duiding konden geven aan de nieuwe politieke situatie.
In de moderne tijd, meent Dirk De Schutter, is de relatie tussen traditie en vernieuwing volledig veranderd. De moderne cultuur die rond het jaar 1500 in Europa is ontstaan is er niet langer op uit een verbintenis aan te gaan met het oude. Integendeel, zij doet er alles aan om zich los te wrikken uit het bestaande en zich over te geven aan het nieuwe. In plaats van het verleden, kwam nu de toekomst centraal te staan. Door juist de toekomstvoorstellingen van het fin-de-siècle te bestuderen, laat Wessel Krul zien dat er aan het verlangen naar vernieuwing ook vertwijfeling ten grondslag lag. De vele veranderingen die zich door de maatschappij voltrokken, dwongen de mens zich aan te passen. De nieuwe mens die zo ontstond, is volgens Auke van der Woud een 'mutant' die zich steeds verder van zijn voorgangers verwijderde. In een vraaggesprek met Van der Woud staat deze mutant centraal; waarin onderscheidt zo'n culturele mutatie zich van een 'doorsnee' vernieuwing?
Het supplement van dit nummer opent met een 'Hoog van de Toren' van Douwe van der Galiën, waarin hij historici oproept hun studeerkamer te verlaten en de wereld in te trekken. Dit nummer sluit af met een 'Persoonlijkheden' waarin Jilt Jorritsma een ode brengt aan de ogenschijnlijk absurde historische methode van Oswald Spengler.