Dit nummer van Groniek staat volledig in het teken van vrijetijdsbesteding en vermaak. Hoe besteedden mensen in het verleden hun vrije tijd? Wat verstaat men eigenlijk precies onder vermaak? En hoe ontwikkelt dit begrip zich met de tijd? Dit zijn allemaal vragen die centraal staan in dit nummer van Groniek.
Thema-artikelen
Het themagedeelte van dit nummer opent met een artikel van Aafke Bonnet-Bekkema. In haar artikel onderzoekt zij de viering van sinterklaasavond in huiselijke kringen. Met een focus op de periode van 1875 tot 1950 belicht Bonnet-Bekkema de invulling van deze avond voor de doorsnee bevolking in Groningen, Leeuwarden en omliggend gebied.
In het tweede thema-artikel neemt Onno van Nijf ons mee naar de Grieks- Romeinse Oudheid. In zijn artikel bespreekt hij de Olympische Spelen, en dan specifiek die spelen die plaatsvonden buiten de Griekse stad Olympia. Wat betekende de term ‘Olympisch’ buiten de stad die de spelen hun naam had gegeven? Van Nijf beargumenteert dat lokale spelen niet simpelweg gingen om vermaak of pure imitatie, maar dat de aard van de festivals bepaald werd door een mix van politieke overwegingen, lokale tradities en een wens om zich aan te sluiten bij een panhelleens netwerk van festivals.
Het derde thema-artikel, geschreven door Benjamin B. Roberts, gaat over hoe Nederlandse jongeren in de zeventiende eeuw hun vrije tijd invulden. In een periode in de geschiedenis waarin quarantaines zeer gebruikelijk waren vanwege de vele epidemieën die het land teisterden, zochten jongeren, wanneer mogelijk, manieren om sociale contacten te cultiveren en te behouden.
Voor het volgende artikel reizen we naar de middeleeuwen, waar Albrecht Classen aan de hand van literaire werken en kunst de vormen van recreatie en entertainment in de hoofse cultuur bespreekt. Middeleeuwse manuscripten en hun rijk geïllustreerde pagina’s, onder andere de Codex Manesse en de Niederrheinische Orientbericht, laten zien hoe gevarieerd vermaak aan het hof was. Classen stelt bovendien dat de verschillende vormen van recreatie niet gezien moeten worden als puur vermaak, maar dat het beter is om de activiteiten te zien als publieke weerspiegelingen van de cruciale kenmerken van de hoofse cultuur.
De tot nu toe genoemde artikelen behandelen allen specifieke vormen van vermaak op verschillende momenten in de geschiedenis, maar het laatste thema-artikel, geschreven door Robert Snape, bespreekt de betekenis van het concept van vermaak en vrije tijd, en de ontwikkeling hiervan door de tijd heen. Hij bestudeert de werken van Aristoteles en Plato en beschrijft hoe deze antieke filosofen vermaak begrepen en in welke vorm zij dit nuttig achtten. Snape richt zich dan naar het Verenigd Koninkrijk van de twintigste eeuw, een periode waarin sociale hervormingsbewegingen pleitten voor meer ruimte voor vrijetijdsbesteding.
Supplement
Het supplementsgedeelte van dit nummer van Groniek opent met de rubriek Hoog van de Toren waarin Silke Karsenberg de toegankelijkheid van de geschiedwetenschap bespreekt en uiteenzet op welke manieren men deze toegankelijkheid kan en moet verbeteren. Daarop volgt een vrije rubriek, geschreven door Jelle Lammerts van Bueren. Hierin beschrijft hij de dissidente Franse nucleaire politiek ten tijde van het presidentschap van Charles de Gaulle (1958-1969). Lammerts van Bueren analyseert hierin onder andere de internationale politieke ambities van De Gaulle. In de rubriek Levend Verleden laat Peter Jan Margry zien hoe het collectieve geheugen van een gemeenschap onderdrukt kan worden, maar later weer kan opbloeien. Hij doet dit aan de hand van het zogenoemde ‘geval Welberg’. In het interbellum verscheen er in dit Brabantse dorp een mystica, om wie een hele cultus ontstond, maar wier herinnering praktisch werd uitgewist door het Vaticaan.
Tot slot volgen er ditmaal een boekbespreking en een bespreking van de Netflix-documentaire ‘Harry & Meghan’ die in een historische context wordt geplaatst.