Auteur: Linn van der Meij
In 2006 schreef de Britse geleerde John Sutherland How to Read a Novel: een handleiding die lezers moet helpen om gerichter en eenvoudiger het perfecte boek te vinden. Sutherland constateert dat een mens met de rijkdom van Bill Gates via het internet zo’n half miljoen boeken kan laten bezorgen. Met een werkweek van veertig uur en een tijdslimiet van drie uur per boek kost het je ongeveer 163 levens om ze allemaal te lezen. Zijn conclusie: we moeten kritisch selecteren wat we lezen. Maar hoe doe je dat? Ga je af op verkoopcijfers van boekhandels of websites, de reviews van critici, de eerste zin, of de omslag van een boek? Het antwoord van Sutherland: geen van deze opties! Hij beroept zich op de Canadese filosoof Marshall McLuhan (1911-1980), de auteur van de Gutenberg Galaxy (1962), die een halve eeuw geleden de oplossing al had gevonden: blader naar pagina 69 en begin te lezen, als deze bladzijde je bevalt, koop dan het boek.
Het boek wat opengeslagen wordt op pagina 69 is Taal is zeg maar echt mijn ding! In deze bundel schrijft Paulien Cornelisse over het taalgebruik van mensen. Zo ontmaskert ze bijvoorbeeld het woord ‘wij’ zodat we eindelijke weten wat wij eigenlijk hebben aan ‘wij’. Daarnaast komen de taal der liefde, gekke namen en “floepuitspraken” aan bod. Waarom is ‘toet’ een lief woord? Waarom is ‘seks’ correct terwijl ‘sex’ zegt waar het om gaat? Cornelisse stelt dat “elke bewering over taal volstrekt subjectief is en je er daarom niets over kunt zeggen. Juist daarom is het zo leuk om er van alles over te zeggen”. Dit is tevens de manier waarop Cornelisse het boek structureert, volledig naar eigen inzicht. Ze bespreekt het verschil tussen wat mensen zeggen en wat ze vaak eigenlijk bedoelen.
Op pagina 69 eindigt een stukje over schattige dingen. Cornelisse schrijft: “Hulpeloos is ontzettend schattig, maar niet alle vormen van schattig zijn hulpeloos”. Cornelisse vindt bijvoorbeeld kinderen die veel taalfouten maken ontegenzeggelijk schattig. Voor deze kinderen is taal niet bepaald een eerste levensbehoefte, ze zijn dus niet hulpeloos. Ze beschrijft een jongetje van bijna vier jaar oud die het consequent over slurfen heeft, in plaats van smurfen. Deze passage over schattige dingen weergeeft de kijk van Cornelisse weer. Ze bekritiseert niet, ze schetst slechts een beeld van haar observaties. Aansluitend begint Cornelisse een passage over de smurfen. ”De smurfen hebben ons veel geleerd, over alternatieve gezinsvormen bijvoorbeeld. Want waarom zouden we ons allemaal in stelletjes moeten opsplitsen als we ook gewoon één lekker wijf (smurfin) in een paddenstoel kunnen zetten?” Vooral op het gebied van taal zijn de smurfen van onschatbare waarde gebleken. Ze leerden ons dat werkwoorden overbodig zijn en dat mensen je toch wel smurfen als je overal ‘smurfen’ zegt. We leren tevens dat Cornelisse het jammer vindt dat het woord al sinds de jaren negentig uit is en dat er ook nog geen plaatsvervangend woord is gevonden.
Het stukje over smurfen lijkt een heel willekeurig gekozen onderwerp. Misschien is dit ook wel het geval. Taal is zeg maar echt mijn ding is niet erg samenhangend. Wat de stukjes met elkaar verbindt, is dat de passages gaan over hoe mensen met elkaar communiceren op dagelijkse basis. Het stuk over smurfen maakt nieuwsgierig. In de context van het boek is geen onderwerp te raar. Juist omdat de stukjes kort zijn, blijkt de theorie van McLuhan effectief. Je hoeft niet het hele boek van voor af aan te hebben gelezen om te snappen waar pagina 69 over gaat. Cornelisse schrijft ontzettend eerlijk, komisch en geestverruimend. Ze werpt nieuw licht op onderwerpen die zo normaal lijken dat je er normaal niet over nadenkt. Taal is zeg maar echt haar ding!
Taal is zeg maar echt mijn ding: voor wie een luchtig, grappig en vooral herkenbaar boek wil lezen, is dit boek echt een aanrader. En wees maar niet bang, het gaat niet over jou.