Pagina 69 test: Sjakie en de chocoladefabriek

Auteur: Hielke van Duuren

 

In 2006 schreef de Britse geleerde John Sutherland How to Read a Novel: een behulpzame handleiding die lezers moet helpen om gerichter en eenvoudiger het perfecte boek te vinden. Sutherland redeneert dat een mens met de rijkdom van Bill Gates via het internet zo’n half miljoen boeken kan laten bezorgen. Met een werkweek van veertig uur en een tijdslimiet van drie uur per boek kost het je ongeveer 163 levens om ze allemaal te lezen. Zijn conclusie: we moeten kritisch selecteren wat we lezen. Maar hoe doe je dat? Ga je af op verkoopcijfers van boekhandels of websites, de reviews van critici, de eerste zin, of de omslag van een boek? Het antwoord van Sutherland: geen van deze opties! Hij beroept zich op de Canadese filosoof Marshall McLuhan (1911-1980), de auteur van de Gutenberg Galaxy (1962), die een halve eeuw geleden de oplossing al had gevonden. Blader naar pagina negenenzestig en begin te lezen, en als deze bladzijde je bevalt, koop dan het boek.

In de morele wereld van Sjakie en de chocoladefabriek (Nederlandse vertaling 1968) creëert de schrijver, Roald Dahl (1916-1990), een tweesnijdend verhaal—dat zich eendeels laat duiden als een feeërieke vertelling—en anderdeels als een blijmoedige parabel. Sjakie, de hoofdpersoon van het boek, is één van de vijf kinderen die het geluk ten deel valt om een bezoek te mogen brengen aan de chocoladefabriek van Willy Wonka. De fabriek van meneer Wonka maakt het meest wonderlijke snoepgoed: kauwgom dat nooit zijn smaak verliest, gras met pepermuntsmaak en geslagen room afkomstig van geslagen koeien. Sjakie onderscheidt zich van de andere kinderen door zijn zachte en verdraagzame karakter en de evenwichtige opvoeding van zijn ouders en grootouders. De andere kinderen daarentegen, zijn inhalige en onverzadigbare ellendelingen. Willy Wonka merkt Sjakies fijne karakter en het iets minder fijne karakter van de andere kinderen al snel op. De eigenlijke intentie van het bezoek aan de fabriek is voor meneer Wonka het vinden van zijn opvolger, de dauphin. Het bezoek aan Wonka’s fabriek manifesteert zich dan ook als een afvalrace waarbij de vervelende kinderen één voor één op een vaak humoristische manier ‘verongelukken’, opdat de ware opvolger zich vanzelf aandient.

Op pagina 69 belandden de kinderen in de eerste grote ruimte van Wonka’s fabriek. ‘Ze waren verstomd. Ze waren sprakeloos. Ze waren stomverbaasd.’ Deze frase geeft aan in wat voor magische, ongelooflijke ruimte de kinderen zich bevinden. Alles in deze ruimte is eetbaar: de bomen, de bloemen, het gras. Terwijl de overweldigende beelden zich nog een weg wurmden in de dwaaltuin van het bewustzijn, diende zich een nieuw twijfelachtig beeld aan bij Sjakie en de anderen. In de verte, bij de rivier van chocola, stonden vreemdsoortige, kleine, donkergekleurde mannetjes. Tussen de kinderen en meereizende ouders brak een bijna paniekerige kakofonie van ontzetting uit: Er zijn er meer dan twee. Er zijn er wel drie, vier, vijf!’—‘Wat zijn het?’—‘Waar komen ze vandaan?’ In zijn onschuld denkt Sjakie zelfs dat de mannetjes van chocolade zijn gemaakt—in deze setting is dat ook niet een geheel vreemde gedachtegang. Meneer Wonka zegt tegen Sjakie:  ‘Chocolade? Het zijn echte mensjes. Het zijn mijn werkers.’ Je kunt jezelf afvragen of dit ook een in 21e-eeuws kinderboek zou staan.  Het is misschien flauw om hier over te vallen, maar ‘mensjes’ en ‘mijn werkers’ lijken op een gevalletje: neokoloniaal geaarde, freudiaanse verspreking. De schrijver verraadt hiermee namelijk een wereldbeeld dat de blanke man als baas ziet en de donkere man als zijn werker. Of misschien zijn Roald Dahls werken vanuit een zo’n conceptloze, onbevooroordeelde jeugdige geest geschreven, dat zulke scenes op geen enkele manier parallellen kennen met de echte wereld. In dat geval wil ik wijzen op Dahls genialiteit.  

Pagina 69 verraadt een staaltje onbegrensde fantasie—dat mij verlokt tot een verdere verkenning van Dahls gedachtewereld. De bladzijde bestaat voornamelijk uit dialogen, waardoor de personages zeer levendig en echt worden voor de lezer. Voor de mens die verheffing zoekt in Kafka, Tolstoj of Hemmingway, zou ik willen adviseren om dit te vinden in Sjakie en de chocoladefabriek. Het boek plaatst je een stap terug van de complexe, gelaagde werkelijkheid waar volwassenen in leven—en brengt je tot een meer eenvoudige (leukere) benadering van de werkelijkheid. Daarmee wil ik niet zeggen dat het boek kinderlijk oppervlakkig is. Zoals ik in de inleiding zei laat Sjakie en de chocoladefabriek zich duiden als een blijmoedig parabel. Dahl zoekt allerlei speelse manieren om de lezer duidelijk te maken dat goedheid uiteindelijk altijd wordt beloond. Dit is wellicht een naïeve gedachte, maar wanneer het cynische tegengestelde aan kinderen wordt geleerd, werk je een grijze, onaangename wereld zelf in de hand. Ook het klassiek thema, van arm tegen rijk, is in Sjakie en de chocoladefabriek een stabiele dynamiek, maar het gaat nog verder dan dat. Dahl laat doorschemeren dat rijkdom de mens vaak verpest, terwijl armoede de mens nederig maakt. Dit geldt ook voor Sjakie: hij komt uit een straatarm gezin, maar toch is hij dankbaar voor alles wat hij heeft. Zelfs wanneer hij een chocoladereep krijgt op zijn verjaardag, deelt hij deze met zijn ouders en vier grootouders.

Kortom, aan de hand van pagina 69 zou ik willen stellen: Sjakie en de chocoladefabriek is  een levendig en creatief boek met een subtiel moraliserende bijklank dat vooral zeer origineel is en dat elk mens zeker een keer in zijn leven gelezen moet hebben.

SjakiePag69