Het themagedeelte van Groniek 199: Kapitaal, krediet en crisis laat zien dat de dichotomie communisme-kapitalisme ontoereikend is om de wereldwijde economische ontwikkelingen na 1945 te omvatten. Het nummer toont aan de hand van vijf thema-artikelen voorbeelden waarin bovenstaande dichotomie wordt genuanceerd.
Het eerste artikel is van de hand van Javier Arnaut en gaat over de gevolgen van de hervormingen van de ‘Washington Consensus’ in Latijns-Amerika. Dit one-size-fits-all-pakket van economische hervormingsmaatregelen – dat als doel economische groei en ontwikkeling had – werd onder druk van ontwikkelde landen, het IMF en de Wereldbank doorgevoerd in verschillende Latijns-Amerikaanse landen, maar bleek averechts te werken. In het daarop volgende artikel analyseert Kent Deng de ontwikkelingen die de snelle en grootschalige industrialisatie van China mogelijk maakten en het land opstuwden naar zijn huidige positie als economische grootmacht. Hij beschrijft de geschiedenis van China sinds 1948 als een geschiedenis van economische hervormingen. De opkomst van China wordt door Deng geplaatst in het spanningsveld tussen de planeconomie van Mao Zedong en de geliberaliseerde economie van Deng Xiaoping. Het derde thema-artikel is van de hand van Thomas Lindblad en richt zich op de recente ontwikkelingen in Zuidoost-Azië. Deze regio heeft sinds de jaren zestig van de vorige eeuw een stormachtige economische ontwikkeling doorgemaakt, gekenmerkt door perioden van groei die werden afgewisseld met perioden van crisis. Lindblad schetst de uitbraak en ontwikkeling van de crisis van de jaren negentig en trekt dit door naar een van de belangrijkste vragen van vandaag de dag: hoe verhouden economische groei en (macro)economische kwetsbaarheid, danwel instabiliteit zich tot elkaar? Aan de hand van Indonesië, Maleisië, Thailand, Singapore en de Filipijnen bespreekt hij theoretische en beleidsmatige vraagstukken omtrent welvaart en crisis. Marc Dierikx behandelt aansluitend de geschiedenis van de Europese Monetaire Unie. Hij herleidt de geschiedenis van Europese (economische) integratie en geeft een verhelderende analyse van de ideeën en overwegingen die aan de basis lagen van dit belangrijke onderdeel van de huidige Europese economische realiteit. Dierikx bespreekt niet alleen wisselwerkingen tussen theorie en praktijk die in Europa de economische integratie vormgaven, maar plaatst deze ook in hun wereldwijde context. Het vijfde en laatste thema-artikel is een bijdrage van Peter-Wim Zuidhof: een theoretische bespreking van de geschiedenis van het neoliberalisme. Volgens hem is ‘neoliberalisme’ tegenwoordig een verzamelnaam geworden voor een breed scala aan ideeën en beleidslijnen. Daarbij heeft de term veelal een negatieve connotatie en wordt het geassocieerd met ongebreideld kapitalisme. Zuidhof laat zien dat er een uitgebreidere en meer genuanceerde achtergrond bij het begrip hoort. In zijn analyse van het neoliberalisme als een politieke en economische filosofie gaat hij terug tot de oorsprong van deze ideeën en beschrijft hoe deze vervolgens van grote invloed werden in politieke kringen.
Het supplement van dit nummer bevat wederom drie artikelen. Bob Castelein vult deze keer de rubriek Hoog van de Toren in met een apologie van Abel de Santamaría, de man die met recht de grootste pechvogel van de Cubaanse Revolutie genoemd kan worden. Tevens hebben respectievelijk Martijn van den Boom en onze eigen redacteur Ronald Plantinga een bijdrage geleverd. In de rubriek Persoonlijkheden staat Van den Boom stil bij de politieke visie van Maximilien Robespierre. De ogenschijnlijke tegenstrijdigheden van diens politieke theorie worden doorgrond via een analyse van zijn retoriek. Ronald Plantinga beschrijft daarna in de rubriek Historisch Erfgoed de geschiedenis van Papoea als een opeenvolging van verschillende sociaal-ruimtelijke verbeeldingen. In de geest van een ‘spatial turn’ in de geschiedschrijving laat hij zien hoe de sociaal geconstrueerde ruimte belangrijk is voor het proces van natievorming.